Zeker op een moment dat de eerste programma’s voor de gemeenteraadsverkiezingen worden gepresenteerd, krijgen lokale politici weleens de vraag of hun ‘kleur’ iets uitmaakt op lokaal vlak: kan je een straat rood of blauw aanleggen? Kan je een bibliotheek groen of oranje inrichten? Maakt het eigenlijk wel een verschil welke ‘kleur’ je als plaatselijk politicus verdedigt of vertegenwoordigt? Zijn al die programma’s niet grotendeels inwisselbaar?
Vanuit mijn eigen ervaring als burgemeester kan ik getuigen dat de visie die je hebt op mens en samenleving – en de consequente toepassing ervan – wel degelijk een onderscheid maakt.
Politieke partijen zijn permanent op zoek naar aantrekkelijke en begrijpelijke definities van hun doctrine en hun ideologie, om op die manier ‘aansluiting bij de kiezer’ te vinden. Dat heet een bijzonder moeilijke oefening te zijn, omdat die kiezer in de regel niet spontaan applaudisseert voor de complexiteit van maatschappelijke systemen en nog minder wild wordt van de diverse besluitvormingsmechanismen die er, met oeverloze procedures en beroepsmogelijkheden, kunnen op ingrijpen.
Toch vind ik het als christendemocraat niet zo moeilijk om aan geïnteresseerde vraagstellers uit te leggen waarvoor we staan: christendemocratie is een politiek project dat de koppeling maakt tussen ‘persoonlijke ontplooiing’ en ‘intermenselijke solidariteit’. Wij zijn niet voor het individu als egoïst of voor een collectief dat met opgestoken vingertje bepaalt wat goed is voor ons en hoe we moeten leven. Wij willen dat mensen voluit de kans krijgen om in het leven hun eigen weg te gaan én dat ze meewerken aan sociale rechtvaardigheid. We zien een noodzakelijke samenhang tussen persoonlijke én sociale emancipatie, tussen individu en gemeenschap, tussen leven en samenleven. De eerste afweging die we daarbij maken is: wat bevordert de kwaliteit van dat leven en samenleven? Wat is goed en authentiek en duurzaam in de ontwikkeling van ons dorp en wat is niet meer dan een modetrend die morgen alweer voorbij is? Een gemeenschap op mensenmaat, waar ieder lid van die gemeenschap thuis is, waar niemand uit de boot valt en waar we de diepe betekenis van ons leven en samenleven kunnen realiseren: dàt is christendemocratie. De morele grondslag voor deze benadering putten we uit christelijke waarden die intussen gemeengoed zijn geworden en die algemeen worden erkend in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Als je die visie op mens en samenleving wil vergelijken met andere politieke benaderingen, kan je proberen de klassieke breuklijnen uit de politicologie te gebruiken: de levensbeschouwelijke (katholiek – vrijzinnig; gelovig – niet-gelovig); de sociaaleconomische (kapitalistisch – commnunistisch; rechts – links) en de communautaire (Vlaams – franstalig; eigen volk eerst - multiculturaliteit). Die breuklijnen zijn in het politieke landschap echter steeds minder herkenbaar, omdat alle politieke partijen, uit electorale overwegingen, de neiging hebben om naar het ‘centrum’ te evolueren, waar de meeste kiezers te lokken zijn. Je mag als goede liberaal best wel pleiten voor betere werkomstandigheden van bedienden. Je mag als goede socialist best wel tonen dat je bloeiende ondernemingen belangrijk vindt. Je mag als authentieke groene best wel een stijlvol pak dragen als je naar een receptie moet. En je mag als Vlaams-nationalist gerust een steeds gesluierde dame op een kieslijst zetten die nauwelijks een woord Nederlands kent.
Als iedereen drumt om zich in het ‘centrum’ van het politieke landscchap te positioneren en als iedere partij die zich respecteert de (electorale) ambitie heeft om een ‘brede volkspartij’ te worden en dus een zo groot mogelijk kiezerspotentieel te bedienen, waarin onderscheiden ze zich dan? Met de klassieke breuklijnen geraak je er niet uit. Iedereen is wel een béétje dit en ook een béétje dat. Men wil vooral niemand voor het hoofd stoten. En de tekstschrijvers op de partijhoofdkwartieren zullen er wel voor zorgen dat elke doelgroep zorgvuldig wordt afgedekt en niet in de kou moet blijven staan. Is er dan toch geen kleur meer in de politiek?
Het onderscheid tussen partijen die het centrum opzoeken uit electorale berekening en zij die er thuishoren vanuit hun fundamentele ideologische benadering, wordt bepaald door het onderscheid tussen ‘de breuklijn’ of ‘het koppelteken’ als basisprincipe bij de organisatie van de samenleving.
Aan de ene kant heb je partijen en ideologieën die mensen of groepen tegen elkaar opzetten en daardoor met een zekere radicaliteit de belangen van de enen willen doen primeren op de belangen van de anderen (‘ik’ tegen ‘de andere(n)’, ‘wij’ tegen ‘zij’, werknemers tegen werkgevers, Vlamingen tegen anderstaligen, Noord tegen Zuid, islam tegen de heidenen, geld tegen armoede, geweld tegen argeloosheid, nieuw tegen oud…). Aan de andere kant heb je politieke bewegingen die mensen of groepen willen samenbrengen, die een harmoniemodel nastreven, die overleg voorrang geven op conflict, die mensen in hun waardigheid respecteren en met elkaar willen verbinden, die oplossingen zoeken in plaats van nieuwe problemen te creëren.
Als christendemocraat geloof ik in een politieke benadering die de ambitie heeft om het koppelteken te zijn tussen ‘ik’ en ‘wij’ en daar voel ik me helemaal in thuis. Ook op lokaal niveau maakt dat een immens verschil. Willen we fundamenteel aan samenlevingsopbouw doen en iedereen de kans bieden daaraan mee te werken of delen we mensen in in hokjes en hopen we dat ons hok het grootste wordt?
Politiek op mensenmaat is beleid voeren dat de kwaliteit van het leven (met individuele noden, wensen, ambities en mogelijkheden) maximaal koppelt aan de kwaliteit van het samenleven (met toegankelijke en betaalbare collectieve voorzieningen, aangename leef- en woonkernen, ondersteuning voor wie tegenslag heeft, stimuleren van nieuwe initiatieven). De kleur van de straat zal wellicht niet verschillen als mensen in ‘koppeltekens’ in plaats van in ‘breuklijnen’ redeneren. Maar de aard en de inhoud van het beleid zeker wel.