Het publieke
politieke debat wordt steeds meer vernauwd tot individuele populariteitstests
of krachtmetingen, in het beste geval tot stellingnames en beschouwingen over
‘tactiek’ of ‘strategie’ van politieke partijen, maar het gaat zelden over het
soort samenleving waarin we willen leven.
In de voorbije
verkiezingsstrijd was de overtuigingskracht van politieke partijen meestal niet
gericht op het uitleggen van complexe maatschappelijke systemen en op het
genuanceerd uitdiepen van modellen die de samenleving van de toekomst vorm
kunnen geven. De campagnes waren gericht
op het lanceren van de beste slogan en de beste oneliner.
Na de
verkiezingen is de aandacht dan weer veel meer gericht op wie het met wie zal
doen en wie straks minister of premier zal worden, dan op de fundamentele
keuzes die moeten worden gemaakt binnen een zeer beperkte, want internationaal
gedicteerde, speelruimte.
Dat is niet
nieuw. Maar dat maakt het niet minder
problematisch.
Eén van de
basisoorzaken van deze nadruk op slogans, op (potentiële) conflicten en op een
sterk vereenvoudigde weergave van de realiteit, is de doorslaggevende rol van
de beeldmedia en van de sociale media in de opinievorming. Deze media hanteren, door hun aard zelf,
formats en syntagma’s die sterk beperkt zijn in tijd en in nuance en die steeds
de aandacht van een zo ruim mogelijk publiek moeten kunnen blijven
prikkelen. Het gaat om ‘elementaire’
communicatie in zwart/wit-vorm. Dit is
geen verwijt, maar een vaststelling.
Daardoor
verschuift de focus naar universeel herkenbare patronen zoals ‘ruzie’ tussen
personen of partijen, de publiek opvallende aspecten van openbare mandaten (de
burgemeester die een halve marathon loopt of de premier die in zwembroek een
nieuw zwembad in gebruik neemt) en de eeuwige wisselgang van trouw, bedrog,
haat en liefde.
Toch is er
vandaag meer dan ooit nood aan een breed maatschappelijk debat. Want de ‘common ground’, de vanzelfsprekende
eensgezindheid over de fundamenten van onze samenleving – al is het dan alleen
nog maar onze westerse samenleving – erodeert snel. Er is op dit ogenblik geen enkele externe
gezagsinstantie die deze ‘common ground’ bepaalt of kan bepalen en dus moeten
we zelf uitmaken wat in onze maatschappij de moeite is om te bewaren en wat
absoluut veranderd moet worden.
Verandering
op zich is een loze beweging als ze geen verbetering inhoudt. En puur behoud maskeert vaak bescherming van
eigenbelang en de angst om zichzelf in vraag te stellen.
Waarover
zijn we het, als evenwaardige leden van ons type samenleving, (niet) eens en
hoe kunnen we er een consensus over bereiken, die noodzakelijk is om de
richting te bepalen die we uit moeten?
Dan hebben we het even niet over de kleur van de toekomstige coalities,
maar over waarden en normen die, los van de partijpolitieke verschillen, de
mogelijkheden en grenzen van ons maatschappelijk model bepalen.
Ik stel in
mijn omgeving vast dat solidariteit niet voor iedereen een vanzelfsprekende
waarde, laat staan ‘de’ norm is. Moeten
we zorg dragen voor mensen die uit de boot vallen of is het hun eigen schuld en
moeten ze maar hun plan trekken? Gaat het dan om een persoonlijke
verantwoordelijkheid die we aanvoelen, of moet de omgeving van de persoon die
in moeilijkheden verkeert dat oplossen, of is het een collectieve en dus
structurele verantwoordelijkheid van het openbare bestuur? Moet ‘ik’ solidair zijn, of ‘wij’ of
‘men’? Of is het een gedeelde zorg? Het vormt een essentieel verschil.
Maken mensen
deel uit van onze samenleving om wie ze zijn of om wat ze doen of eenvoudigweg
omdat ze mede-mens zijn? Het antwoord op
deze vraag bepaalt de principiële insteek voor het hele sociale beleid. Gaan we uit van de vooronderstelling dat
mensen in essentie het goede nastreven, met als doel hun eigen geluk en het
geluk van hun partners, hun kinderen, hun familie, hun vrienden en de anderen,
of stellen we dat mensen, als ze de kans krijgen, een wolf zijn voor hun
medemens en van nature willen profiteren? Dit uitgangspunt definieert de grondslag van
hoe je met andere mensen wil (of moet) samenleven. Welke mechanismen moeten we ontwikkelen om
hetzij mensen kansen te geven en hun potentiële kwaliteiten tot ontwikkeling te
laten komen, hetzij hen bij te sturen en op hun verantwoordelijkheid te
wijzen? Hoort dat überhaupt: mensen op
hun verantwoordelijkheid wijzen of moeten we iedereen maar zijn/haar zin laten
doen?
Willen we
een harde samenleving, louter gebaseerd op de economische principes van vraag
en aanbod, van prestatie en beloning, van dominantie en concurrentie, of willen
we in onze omgang met elkaar ook rekening houden met aanleg, achtergrond,
talent en diversiteit? Verschilt de blik
van een kind in Somalië essentieel van de blik van een kind in Vlaanderen? Hoe beantwoorden we als land, als continent,
als wereldgemeenschap dan het appel dat van zo’n blik uitgaat en welke keuzes
maken we in dat verband?
Hoe kunnen
we vermijden dat jongeren zich uitgesloten voelen omdat ze onvoldoende kansen
krijgen om op de arbeidsmarkt actief te zijn?
Hoe kunnen we oudere, actieve mensen helpen om zich niet waardeloos te
voelen als ze na hun 55ste zonder werk komen te staan en als
parasieten worden beschouwd? Hoe kunnen
we pensioenen betaalbaar houden door iedereen langer aan de slag te houden en
er tegelijk voor te zorgen dat “de eindmeet halen op het werk” niet de ultieme
levensverwachting vormt?
Hebben we,
in volle herstelperiode na één van de ergste financieel-economische crises van
de laatste decennia, de luxe om uit profileringsdrang of uit electorale
overwegingen, de verschillende bestuursniveaus tegen elkaar uit te spelen en
het ene openbare bestuur te gebruiken om het andere te bekampen? Of moeten we, los van het bediscussiëren van
heldere en liefst ondubbelzinnige concepten over de toekomstige
staatsinrichting, op dit moment vooral oog hebben voor samenwerking en synergie
tussen de verschillende openbare besturen?
Er is een
essentiële rol weggelegd voor politieke partijen, voor parlementen (van
gemeenteraad tot Europees parlement, met wellicht een specifieke opdracht voor
de nieuwe Senaat), voor onderwijsinstanties, voor het sociaal-culturele
middenveld en voor de nieuwe media om over deze wezenlijke thema’s een breed
maatschappelijk debat te organiseren en levendig te houden. Niet alleen op Twitter, Facebook of in quotes
van 15 seconden op tv, maar vooral in diepgaande en respectvolle discussies met
jongeren en ouderen, met het middenveld, met scholieren en studenten, met
oudercomités en vrijwilligerswerkingen, met verenigingen en wijkcomités, met
iedereen die er – bewust of onbewust – belang bij heeft om een eigentijdse
‘common ground’ te creëren waarop de samenleving van de toekomst kan worden
gebouwd. We moeten daar tijd en ruimte
voor maken, want de consensus zal er niet vanzelf komen. Nochtans is die essentieel als basis voor een
duurzaam samenlevingsmodel dat democratie, vrede, stabiliteit en ruimte voor
vernieuwing garandeert.
Modellen van
coproductie tussen openbaar bestuur en inwoners om een maatschappelijke
consensus tot stand te brengen rond langetermijndoelstellingen bestaan wel
degelijk in de praktijk. Naar aanleiding
van de 700ste verjaardag van het ‘Charter van Kortenberg’, de eerste
keure die democratische rechten en vrijheden vastlegde op het Europese
vasteland, schreven en ondertekenden de gemeenteraad (over partijgrenzen heen)
en een honderdtal inwoners in 2012 een nieuw Charter voor de Toekomst van
Kortenberg, waarin zes fundamentele maatschappelijke keuzes werden vastgelegd,
waaraan het concrete gemeentebeleid vanaf nu getoetst wordt (http://www.kortenberg.be/2012-toekomst-voor-kortenberg_3.html#eye19154564)
.
De
voorbereiding van deze consensus kostte meer dan een jaar, maar het nieuwe
Charter vormt nu een overlegd en gezamenlijk ijkpunt met een breed
maatschappelijk draagvlak. Wie neemt de
handschoen op om dat brede maatschappelijke debat aan te gaan en verder te
zetten?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten