dinsdag 23 juli 2019

Brusselse vrienden, laat ons ernstig blijven.


Het nieuwe regeerakkoord van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevat een opmerkelijke passage over de luchthaven “Brussel-Nationaal”, zoals ze in de tekst genoemd wordt.

Onder de hoofding ‘De levenskwaliteit van de Brusselaars als centrale prioriteit’ lezen we onder meer: “Wat de overlast door het vliegverkeer boven Brussel betreft, is de (Brusselse) regering van oordeel dat de levenskwaliteit en de rust van de Brusselaars van prioritair belang zijn voor hun gezondheid.  Zij betoogt dat de activiteiten en de infrastructuur (onder meer de landingsbanen) van de luchthaven Brussel-Nationaal aangepast moeten worden aan de nabijheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en zijn dichtbevolkte gebieden.”

Deze passage in het Brusselse regeerakkoord is een onversneden pleidooi om landingsbaan 25L uit te breiden en door te trekken tot in het hart van Erps-Kwerps, om op die manier Brussel nog meer te ontzien dan nu reeds het geval is.  Dit getuigt van een ontstellend gebrek aan respect voor de inwoners van Kortenberg en Steenokkerzeel, van de Vlaamse Rand en van Vlaams-Brabant.  Volgens welke logica is wat ‘slecht’ is voor de gezondheid van de Brusselaars plots ‘geen probleem’ voor de gezondheid van de Vlaams-Brabanders? 

Bovendien is de verdeling van de geluidslast nu al volledig scheefgetrokken in het voordeel van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.  In een boek dat ik over de problematiek rond de luchthaven van Zaventem heb geschreven – en dat eind september gepubliceerd wordt – wordt deze stelling met harde cijfers en met wetenschappelijk onderzoek onderbouwd.    

Ondanks het getoeter dat we al jaren horen vanuit Brusselse nimby-kringen, bewijzen de track counts van de reëel geregistreerde vluchten dat Vlaams-Brabant momenteel reeds meer dan 70% van de geluidshinder moet slikken.  Wat de ernstige hinder betreft (55 dB(A) tot 75 dB(A)) is de verhouding nog scherper.  Onder sommige weersomstandigheden loopt dat percentage op tot 85%. 

Het is ook vreemd dat regeringspartijen die zichzelf ecologisch noemen en die pleiten voor een mondiale bewustwording rond de verstoring van onze ecosystemen, er plots geen enkel probleem mee hebben om in eigen land de buren op te zadelen met hinder die men voor zichzelf ongezond en onwenselijk vindt.

In datzelfde Brusselse regeerakkoord staat dat “het (Brusselse) besluit betreffende de bestrijding van de geluidshinder voorgebracht door het luchtverkeer, dat in werking trad op 1 januari 2000, tot op vandaag nog altijd het enige juridisch wapen is voor de Brusselaars om zich te verdedigen.” In één adem wordt eraan toegevoegd dat “de (Brusselse) regering alle mogelijke rechtsmiddelen zal blijven aanwenden om ervoor te zorgen dat het besluit volledig nageleefd in niet in vraag wordt gesteld.”

In tegenstelling tot Vlaanderen, beschikt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest over geluidsnormen die specifiek gericht zijn op het vliegtuigverkeer en die in elke discussie over een eerlijke verdeling van de geluidshinder opduiken als juridisch argument om te verantwoorden waarom hinderlijke vliegroutes en vliegtuigen systematisch boven Vlaams-Brabant gaan.

Dat besluit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt momenteel met een aansprakelijkheidsvordering aangevochten door 10 Vlaams-Brabantse gemeenten, enkele inwoners en het provinciebestuur.  De redenering daarbij is dat het Brusselse Gewest de andere gewesten en de federale overheid niet kan gijzelen om een eerlijke verdeling van de geluidslast onmogelijk te maken op basis van eigen geluidsnormen.  Hiervoor worden drie fundamentele motiveringen aangehaald.

Ten eerste zijn de Brusselse geluidsnormen zgn. reglementaire normen, die op grond van artikel 159 van de Grondwet ondergeschikt zijn aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en aan de artikelen 22 en 23 van de Grondwet.  Deze artikelen hebben betrekking op het recht op de eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven en op het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu.

Daarnaast moet het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ook het beginsel van de federale loyauteit respecteren, zoals bepaald in artikel 143, §1 van de Grondwet. Dit beginsel houdt in dat één overheid haar bevoegdheid niet op een dergelijke manier mag aanwenden dat de uitoefening van de bevoegdheid van een andere overheid onmogelijk wordt gemaakt of sterk wordt bemoeilijkt. Sinds 1 juli 2014 is het Grondwettelijk Hof trouwens bevoegd om wetten, decreten en ordonnanties rechtstreeks te toetsen aan het beginsel van de federale loyauteit.

Bovendien worden in de rechtsleer ook vraagtekens geplaatst bij de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijke Gewest om geluidsnormen toe te passen op de luchtvaart. De gewesten zijn immers niet expliciet bevoegd voor aspecten die te maken hebben met het luchtruim. Daarbij rijst de vraag of de geluidsnormen voor de luchthaven van Zaventem niet gewoon deel uitmaken van de bevoegdheid van de federale overheid op grond van de bijzondere wet tot hervorming van de instellingen.

“Wij alle lusten en de anderen alle lasten” is een houding die we al niet zouden pikken vanwege een stel ruziënde pubers op de speelplaats, laat staan vanwege een overheidsorgaan dat nota bene financieel aangewezen is op de solidariteit van de federale overheid en van de andere gewesten om zijn rol te kunnen vervullen.  Men kan niet tegelijk met de hand open staan om centen te krijgen én in de onderbuik trappen van wie geeft.

Laat ons daarom ernstig blijven, Brusselse vrienden.  Het vraagstuk rond de toekomst van onze nationale luchthaven is te complex en te belangrijk om het op die manier te behandelen.  De luchthaven van Zaventem is de tweede belangrijkste economische poort van het land én de toegangsdeur waarlangs Brussel zijn internationale rol kan vervullen. Er bestaan wel degelijk oplossingen om te zorgen voor een duurzame ontwikkeling van de luchthaven die ook de gezondheid en het welzijn van de omwonenden respecteert.  Maar daarvoor is dialoog, goede wil en politieke moed nodig.  Daarbij kan niemand 100% van het voordeel en 0% van het nadeel in de wacht slepen. 

Een goede raad voor de toekomstige onderhandelaars voor de federale en voor de Vlaamse regering: veeg dit dossier niet onder de mat, maar pak het ernstig en met open vizier aan.  Na jarenlang getalm en getreuzel wordt het de hoogste tijd om voor de luchthavenregio een duurzame toekomst uit te tekenen.


maandag 15 juli 2019

Pieter, laten we samenwerken.


Beste Pieter,

We kennen elkaar van bij de CVP-Jongeren, één van de beste politieke leerscholen van het land, waar we de gewoonte hadden elkaar correct, maar ongezouten te zeggen waarop het stond.  Die gewoonte hebben we gelukkig nooit afgeleerd.  Daarom moet ik nu reageren op wat je gisteren zei in het VTM-Journaal.

Ik ben het eens met de stelling dat onze politieke boodschap te weinig mensen heeft kunnen overtuigen bij de verkiezingen van 26 mei.  Ze herkenden er te weinig hun eigen noden en wensen in en ze merkten ook te weinig verschil met het andere aanbod in de etalage.  Dat was overigens niet alleen een probleem voor CD&V, maar voor alle andere partijen die mikken op de middengroep in de samenleving.

Ik ben het niet eens met de stelling dat we dan maar de banden moeten doorknippen met de middenveldorganisaties.  Wel integendeel.  De sterkte van ons christendemocratisch project is het gezamenlijk zoeken naar een fair compromis, naar een maatschappelijke synthese van verschillende visies en belangen.  Dat is de voorbije jaren niet te veel, maar net te weinig gebeurd.

Wanneer vertegenwoordigers van het ‘klassieke middenveld’ onze partij voornamelijk beschouwen als een kiesvereniging die moet dienen om pionnetjes een gunstige uitgangspositie te bieden op een kieslijst, zodat ze nadien uitsluitend de belangen van hun achterban kunnen verdedigen in het parlement of in de regering, dan leidt dit onvermijdelijk tot een systeemfout.  Zowel bij hen als bij onze partij.

Wat op dit moment ontbreekt is de bereidheid en het vermogen om tot een synthese te komen, om de verzuchtingen van het klassieke middenveld te toetsen aan de politieke realiteit van vandaag, om de haalbaarheid van economische, financiële en groepsbelangen af te wegen tegen de pijnlijke limieten van een stagnerend marktmodel, met steeds minder mogelijkheden om meer te geven en meer te beloven en steeds meer verplichtingen om morele keuzes te maken die tegelijk welvaart en innovatie stimuleren én ervoor zorgen dat wie uit de boot dreigt te vallen, kan rekenen op de solidariteit en de steun van de anderen.

In deze omstandigheden is er méér in plaats van minder dialoog nodig.  Niet met de vuist op de tafel en met het pistool in de aanslag, maar met een open geest en een open hart.  Niet met een dreiging of een oekaze, maar met argumenten en zin voor nuance.  Niet met een oproep om niet te stemmen voor bepaalde partijen (met akelige herinneringen aan kanselpredikers uit de 19de eeuw), maar met de bereidheid om zonder taboes de echte knelpunten van onze tijd onder ogen te zien en samen naar oplossingen te zoeken.

Daarbij zal de dialoog met het klassieke middenveld niet meer volstaan.  De samenleving is de voorbije decennia ingrijpend gewijzigd, terwijl ‘de politiek’ – en dus ook onze partij – nog al te zeer werkt met de methodes en de instrumenten van een vervlogen tijdperk.

Als politieke partij die een maatschappelijke synthese wil maken op basis van het sociaal personalisme, kunnen en moeten we duidelijk zijn over onze politieke fundamenten. De christendemocratie is geen wollig begrip dat moeilijk uit te leggen is. We zijn geen grijze muizen die niet goed welke richting we uit willen. Wij zijn niet grijs. Wij denken in kleur, niet in zwart/wit. Voor ons staat het respect voor elke mens centraal.  Elke mens telt. Niet alleen als opvoedeling in een onderwijssysteem, als productie-element in een economische keten, als werknemer of als werkgever, als consument of als producent, als autochtoon of als allochtoon, als belastingplichtige in een fiscaal regime of als rechtsonderhorige in een juridisch dispuut, maar als een volwaardige menselijke persoon, die alle kansen verdient om zich volledig en volwaardig te ontplooien en om een goed en gelukkig leven te leiden.  Die ambitie kunnen we niet alleen, op onszelf, waarmaken.  We zijn niet alleen verantwoordelijk voor onszelf en ons eigen welzijn, maar ook voor elkaar en elkaars welzijn. Daartoe hebben we een maatschappelijk systeem nodig dat verantwoordelijkheid aanmoedigt, kansen geeft, werkzaamheid stimuleert, rechten en plichten definieert, eigenheid koestert, diversiteit erkent, rechtvaardigheid nastreeft en solidariteit vooropstelt, vooral met de meest kwetsbaren.

Dat heldere uitgangspunt moet de sokkel vormen waarrond we mensen en groepen uit alle lagen van de bevolking verzamelen om oplossingen te zoeken voor de echte uitdagingen van onze tijd.  Zonder taboes en zonder schaduwboksen.  Daarbij is de inbreng van het klassieke middenveld, wat mij betreft, zeker welkom. Hun expertise, hun kennis en hun engagement zijn belangrijke hefbomen om nieuwe wegen in te slaan.  Maar ook de inbreng van andere mensen en groepen is essentieel: zowel de klimaat- en milieubewegingen als de korteketengroepen, de school- en wijkcomités, de derde- en vierdewereldbewegingen, de academische wereld, de VOKA’s, de Warmste Wekers, De Kom op tegen Kankers, de sport- en jeugdbewegingen, kortom: alle mensen die beseffen dat de wereld groter is dan hun eigen navel en die bereid zijn met anderen samen te werken om hun wereld en dé wereld te verbeteren.

De toekomst van de democratische politiek – en dus ook van onze partij – ligt niet in het uitsluiten of het diaboliseren van mensen en groepen, maar in het samenbrengen van mensen van goede wil rond dragende projecten waarvan ze mede-eigenaars zijn, waarvoor ze zich medeverantwoordelijk voelen en die ze mee willen realiseren.   

Coproductie van beleid, gepaard aan co-verantwoordelijkheid, is de weg van de toekomst die we samen moeten durven te gaan.  Onze partij zal zich fundamenteel moeten oriënteren en organiseren op deze nieuwe horizon. En of dan Hilde, Koen, Els, Sammy of jij, Pieter, de nieuwe voorzitter van CD&V wordt, is slechts in die mate van belang dat hij of zij het ‘gezicht’ moet (kunnen) zijn van deze nieuwe beweging. 

We kunnen daarbij alleen maar hopen en wensen dat ook de media en de sociale organisaties zich even grondig bezinnen over hun rol in het maatschappelijke debat en hun verantwoordelijkheid bij het tot stand komen van een realistische en gedragen synthese.