zondag 9 oktober 2016

Boek over 200 jaar Mater Dei in Erps-Kwerps

Op zondagnamiddag 9 oktober 2016 werd in het Erfgoedhuis van Erps-Kwerps (Kortenberg) een bijzonder knap en lezenswaardig boek gepresenteerd over 200 jaar vrije basisschool Mater Dei in Erps-Kwerps.

Burgemeester Chris Taes (CD&V) mocht er, samen met René Evenepoel, de gelegenheidstoespraak houden.

"Ik ben blij dat ik hier vandaag als vertegenwoordiger van het gemeentebestuur het woord tot u mag richten.  Het bewijst en bevestigt de goede samenwerking tussen de gemeente en de vrije basisschool Mater Dei, met respect voor ieders rol en eigenheid.  Want zoals steeds, gaat het beter als mensen oprecht en van harte samenwerken.

Ik ben zelf oud-leerling van deze school.  Mijn prille jeugd speelde zich af in een tijdperk waarin Mater Dei de meisjesschool was en De Klimop de jongensschool.  Maar alle kleuters, meisjes én jongens, kwamen hier naar de ‘bewaarschool’ in Mater Dei.  Er waren toen nog vele Zusters actief als leerkracht.  Ik herinner me nog levendig Zuster Clotilde en Zuster Geneviève, die zorg droegen voor de allerjongsten en die ons de nodige basisvaardigheden aanleerden.  Orde en tucht hadden toen een alles overheersend aandeel in de schoolorganisatie. De klasfoto werd genomen met gekruiste armen, netjes symmetrisch gevouwen op de schoolbank.  De grootste uitspatting was een riskante foto op de bult van een kameel – soms was het een dromedaris – met een stoffig reclamedekentje van Sobry-deegwaren of chocolade Jacques.  Maar ook toen al stond, ondanks de gestrengheid, de zorg voor het kind centraal.

Zelf wil ik graag wat dieper ingaan op twee specifieke aspecten: de evolutie van het pedagogisch concept en het grote belang van deze school voor de hechtheid van onze dorpsgemeenschap.

We kunnen ons met de ogen van vandaag nauwelijks inbeelden hoe het onderwijslandschap er tweehonderd jaar geleden uitzag.  Maar toch is het belangrijk om te beseffen welke enorme weg er is afgelegd.  Tot 1816 bestond er in ons dorp geen onderwijs voor meisjes.  Een opleiding tot onderwijzer bestond evenmin.  De meesten leerden het ‘ambacht’ van hun vader.  Onderwijzers – allemaal mannen – werden ook bijzonder slecht betaald.  Vaak moesten ze een tweede job uitoefenen om rond te komen.  Dat kon gaan van koster tot herbergier. Voor de spelling- en leeslessen werden boekjes gebruikt met erg strakke en stroeve driloefeningen.  Er werd niet klassikaal les gegeven: de leerlingen moesten individueel bij de meester komen om dan ritmisch de woorden te spellen.  Pas wanneer ze dat foutloos tot een goed einde konden brengen, waren ze klaar om ook te leren schrijven.  Alleen leerlingen uit gegoede families konden het hele jaar door onderwijs volgen.  Voor de anderen was school vooral een zaak van de wintermaanden, want in de lente, de zomer en de herfst moesten ze mee het ‘land’ op om te helpen bij het zaaien, het maaien of het oogsten. 

De oprichting van een vrije school was in die periode in grote mate afhankelijk van het persoonlijke engagement van visionaire geestelijken die over voldoende moreel gezag beschikten om anderen te overtuigen en om mecenassen te vinden – nu zouden we dat ‘sponsors’ noemen – die voor de nodige financiering konden zorgen.  Want de centen om het onderwijs te organiseren kwamen van rijke burgerfamilies en vaak ook van de geestelijken en de congregaties zelf.

Het initiatief van E.H. De Cooman om in Erps een school voor meisjes op te richten, werd nadien overgenomen door een nieuwe congregatie, de Dienstmaagden van Maria.  Er werd een onderscheid gemaakt tussen het pensionaat, dat tot in Brussel en Wallonië bekendstond als school waar men goed Frans kon leren, en het werk- of volksschooltje voor de meisjes van Erps-Kwerps, waar in het Nederlands werd onderwezen.

In het pensionaat heersten strikte regels en discipline.  De internen moesten zorgen voor lijnwaad, beddengoed, zilveren tafelgerief, een regenscherm en een paar overschoenen.  Elke ochtend moesten de leerlingen al vroeg naar de mis en elke avond moesten ze om 18.00u de rozenkrans bidden.  Ook op hygiënisch vlak waren er strenge afspraken die moesten gevolgd worden:

elke vrijdag mochten de internen een voetbad nemen en om de twee weken mochten ze een beperkt aantal minuten in bad. Na de avondwijding moesten de meisjes naar hun chambrettes, waarna volledige stilte heerste.  Die stilte werd uiteraard regelmatig onderbroken door gefluister en gefezel, wat de babbel alleen maar veel spannender maakte.  Dergelijke schoolregimes lijken vandaag ongetwijfeld middeleeuws, maar wie nu zestig jaar of ouder is en zelf nog op internaat is geweest, zal vele taferelen die in het boek beschreven worden zeker herkennen...

De evolutie in pedagogische visie en in de manier waarop de ontwikkeling van kinderen wordt begeleid, is bijzonder interessant.  Enerzijds zijn de inzichten inzake ontwikkelingspsychologie sterk gewijzigd, maar anderzijds golden ook in het oude, strenge regime uitgangspunten die nu nog sterk herkenbaar zijn.

Ik citeer even uit het boek, waar in 1927 – nu negentig jaar geleden – de volgende definitie wordt gegeven over de opdracht van de ‘bewaarschool’.  Let op de term ‘bewaarschool’, die in de naamgeving zélf de ‘oude’ visie weergaf, waarbij kleuters ‘in bewaring’ werden gegeven aan de school, zodat de ouders overdag hun werk konden doen.  En toch lag in de opdrachtverklaring voor deze ‘bewaarschool’ ook al de kern van wat we nu als moderne pedagogie zouden kunnen definiëren:

“De bewaarschool vormt den overgang tusschen de opvoeding door de moeder en het lager onderricht. Zij zorgt voor de lichamelijke ontwikkeling van het kind, dat tevens door een begin van verstandelijke, zedeli­jke en maatschappelijke opvoeding wordt voorbereid om met vrucht lager onderwijs te genieten.

De bewaarschoolonderwijzeres dient de lichamelijke, verstandelijke en zedelijke gesteldheid van de jong­ste kinderen te kennen, evenals verschillende hunner instincten, als daar zijn hun behoefte aan vrije werkzaamheid, hun uitgesproken neiging tot spelen, hun spontaan verlangen naar zelfwerkzaamheid onder de invloed van prikkels die hun belangstelling opwekken en den arbeid veraangenamen, hun aandrang tot weetgierigheid en tot nabootsing. Al deze aandriften en neigingen zijn bedrijvigheidsfactoren, die niet onaangewend mogen blijven.”

In de concrete praktijk was de vertaling van deze mooie pedagogische principes niet altijd even zichtbaar.  Ook niet in de lagere school van net na de tweede wereldoorlog. 
Dat blijkt bijvoorbeeld uit de regels die toen golden in verband met zitten en spreken: “Het zitten vereiste een bepaalde techniek. Meestal is het: "Armen over elkaar", maar bij sommige meesters moeten de handen op de rug. Een indrukwekkende variatie is het 'mooi zitten': wie graag een antwoord wilde geven of een karweitje wilde opknappen, spande het lichaam achterover, de armen gevouwen.

Som­mige kinderen verhoogden het effect hiervan door hun gekruiste armen tot de kin omhoog te tillen. Ook het 'vinger opsteken' groeide soms uit tot een gecompliceerd systeem. Wist je op een vraag het antwoord: één vinger omhoog; wou je de meester iets vragen: twee vingers op­steken; moest je naar het toilet: drie vingers of de hele hand de lucht in. en daarbij dan hevig wiebelen.”
Ik gebruik de beelden van toen om de opdracht van nu met iets meer kracht te kunnen overbrengen.  De basisschool moet een rijk milieu scheppen waarin kinderen zich thuis voelen, waarin ze uitgedaagd worden om zichzelf en anderen te ontdekken en waarin ze alle elementen vinden die nodig zijn voor hun persoonlijke en sociale ontwikkeling.  Het is belangrijk dat dit milieu herkenbaar is, zich situeert dicht bij de leefwereld en de beleving van jonge kinderen en dat de link gelegd wordt tussen het thuismilieu, de school en de bredere omgeving. Mater Dei is daar sterk in. Kinderen leven niet op een eiland, ze nemen ook deel en geven mee vorm aan het bredere gemeenschapsleven: de jeugdbeweging, de sportclub, de speelpleinwerking, de kindergemeenteraad, de buurt- en de wijkwerking, het ZAP-Fest en de natuurwandelingen.  Op dat vlak is de goede samenwerking met het gemeentebestuur en met de vele actieve verenigingen in onze gemeente van fundamenteel belang.  En zowel de school als het gemeentebestuur zetten daar zwaar op in. 

De grootste ‘modal shift’ in pedagogische visie van de voorbije tweehonderd jaar is wellicht vooral dat men er niet meer van uitgaat dat jonge mensen op het einde van hun schoolloopbaan als identieke wezentjes hetzelfde moeten denken, dromen, willen en kunnen, maar dat ze voluit hun eigen mogelijkheden leren ontwikkelen én dat ze daarbij ten volle rekening houden met de wijze waarop ze kunnen bijdragen aan een betere, mooiere, meer rechtvaardige en duurzame samenleving.  

Niet alle kinderen hebben dezelfde mogelijkheden, talenten en beperkingen. Daarom kan en mag een school ook niet alle kinderen “gelijk” behandelen: je moet hen aandacht en zorg op maat geven, zodat het beste in hen naar boven komt, zodat ze hun specifieke talenten kunnen ontwikkelen, ze leren omgaan met hun beperkingen en ze vooral ook beseffen dat ze verantwoordelijkheid dragen ten aanzien van hun medeleerlingen, hun leerkracht, hun directie, hun school en de bredere wereld rondom hen.
Ik heb zeer grote bewondering voor leerkrachten die zich elke dag – en heus niet alleen tijdens de schooldagen – inzetten om deze doelstelling met alle mogelijke didactische middelen te realiseren.  Ik heb zeer grote bewondering voor een directie die zich elke dag in een spervuur van vragen, wensen en kritiek moet bewegen, die de belangen van leerlingen, leerkrachten en ouders in balans moet houden en die bij dit alles rustig en rechtvaardig moet blijven, terwijl ze de kinderen toch tweede, derde en soms vierde kansen moet geven.  Ik heb zeer grote bewondering voor het schoolbestuur, dat volledig bestaat uit vrijwilligers en dat mensen en middelen moet mobiliseren om zowel de materiële toekomst van de school als de onderwijskundige oriëntatie te verzekeren, waarbij elke euro minstens twee keer moet worden omgedraaid.  Ik heb zeer grote bewondering voor de interactie tussen al deze actoren, die ervoor zorgt dat Mater Dei een bloeiende schoolgemeenschap is, met een fris gelaat en een weidse blik.

Dat alles brengt me tot de relatie en de samenwerking tussen de vrije school en het gemeentebestuur.  Die is niet steeds even vlekkeloos geweest.
De wet van 10 juli 1879 (Wet Van Humbeek) stelde dat elke gemeente moest beschikken over een lagere school georganiseerd door de gemeente zelf, en niet door de kerk of door een congregatie. In deze gemeentescholen, ‘neutrale’ scholen, konden enkel onderwijzers met een diploma behaald in één van de rijksnormaalscholen, lesgeven. Er mocht geen godsdienstonderricht gegeven worden in deze scholen. Maar er werd wel een lokaal voorzien waar de geestelijkheid, voor of na de les­sen, godsdienstonderwijs mocht geven.

De toenmalige burgemeester van Erps-Kwerps, de heer Boon, richtte een gemeenteschool op, niet geleid en niet be­ïnvloed door de katholieken.

Hij gaf zijn schoolcomité de op­dracht zoveel mogelijke nieuwe leerlingen aan te werven voor zijn gemeenteschool. De geestelijkheid reageerde hierop met het organiseren van vrije lagere scholen in de parochies waar er nog geen waren en weigerde de sacramenten aan de on­derwijzers van de zogenoemde ‘neutrale’ scholen. In Erps-Kwerps was er reeds ka­tholiek onderwijs voor de meisjes, maar niet voor de jongens. Deken Van Camp besloot in 1879 het eerder aangekochte oude gemeentehuis (het zogenaamde ‘Suskeshuis’) in te richten als vrije jongensschool.

Vanaf dat moment ontstond er een ware strijd om de zieltjes van de leerlingen, die zo ver ging dat het Parochiaal School­komiteit, onder leiding van de toenmalige Pastoor-Deken Van Camp en schepen Alfons De Coster, een pamflet opstelden met als titel: ‘God wil het!’. Met dat pamflet verboden ze de mensen ronduit om naar de ‘goddeloze’ gemeenteschool te gaan. Pastoors en onderpastoors hielpen met de verspreiding van het pamflet en oefenden daarnaast druk uit op de ouders via preken en persoonlijke gesprekken.

De invloed van de geestelijkheid was zo groot dat vele jongens overgingen naar de vrije jongens­school. Een deel van de kinderen bleef echter thuis omwille van de druk uitgeoefend door de twee partijen. En de druk op de arme gezinnen was het grootst.

Want Deken Van Camp was ook voor­zitter van het Bureel van Weldadigheid dat voor het schoolgeld zorgde voor gezinnen die dit niet zelf konden betalen. De anderen wierpen dan weer met stenen naar de onderpastoor die de vrije lagere school in het Suskeshuis bezocht.

In 1884 werd door het gemeentebestuur naar een oplossing gezocht voor de lokale schoolstrijd.  De vrije meisjesschool vormde geen probleem en werd dan ook met eenparigheid van stemmen aangenomen in 1885. Wettelijk gezien gold deze aanname voor een periode van 10 jaar.

De grootste moeilijkheid was het bestaan van de twee jongensscholen: de gemeenteschool hier op het Dorpsplein en de vrije jongensschool in het Suskeshuis. Uiteindelijk werd de aanname van de vrije jongensschool niet toegestaan door staking van stemmen in de gemeenteraad. Later werd de school omwille van financiële moeilijkheden door de geestelijk­heid helemaal afgeschaft.  

Een van de eerste moeilijke opdrachten die ik in 1996 als kersvers burgemeester kreeg, was zowel beide schoolbesturen en directies als beide leerkrachtenteams en oudercomités rond de tafel te brengen om een schooloorlog te voorkomen en om op een begeleide en overlegde manier het onderwijs in beide scholen gemengd te maken.  Dank zij mijn beroepsmatige achtergrond als directeur van een vrije school en mijn functie als gewezen schepen van onderwijs van het gemeentelijke onderwijs, kon ik een brug leggen tussen beide kampen. Het feit dat Claudine, mijn lieve echtgenote, zich als secretaris van het oudercomité van Mater Dei voor honderd procent inzette voor de school en dat onze beide dochters hier schoolliepen, zal zeker ook geholpen hebben.

Het vertrouwen in een overlegde oplossing haalde gelukkig de bovenhand en in 1998 kon, na twee jaar ‘verstandige verdeling’ van jongens en meisjes in beide scholen, in de gemeente gestart worden met een eigen kleuterschool. 

De huidige situatie, waarbij beide scholen hun bestaansrecht hebben bevestigd en er geen wederzijdse bedreiging meer wordt ervaren, bewijst dat het aarzelende vertrouwen in een goede afloop is uitgemond in een permanente samenwerking. 

Ik ben alle deelnemers aan die gesprekken over gemengd onderwijs nog steeds ontzettend dankbaar dat we op deze manier een nutteloze en energieverslindende schoolstrijd om de ziel van het kind hebben kunnen vermijden. De aanwezigheid van twee excellente scholen op het grondgebied van Erps-Kwerps zorgt ervoor dat ze elkaar alert houden en dat uiteindelijk onze kinderen er alleen maar beter van worden. 

Er is heel wat rechtstreeks overleg tussen Mater Dei en het gemeentebestuur, onder meer in verband met de aanleg van een schoolroutenetwerk voor veilige fiets- en wandelverbindingen vanuit alle hoeken van Erps-Kwerps naar Mater Dei en De Klimop.  Ik kan in dat verband meedelen dat de bestendige deputatie van Vlaams-Brabant drie weken geleden de configuratie van trage wegen heeft goedgekeurd die de basis vormen van dit schoolroutenetwerk.  In de loop van volgend jaar maken we werk van de praktische uitvoering van dat netwerk op het terrein.  De nodige middelen daarvoor worden voorzien op het gemeentelijke budget. 

Er is ook structureel overleg met de zogenaamde G6 (met een serieuze knipoog naar de top van wereldleiders), waarbij alle scholen op het grondgebied van onze gemeente worden uitgenodigd om samen overleg te plegen over aangelegenheden die netoverschrijdend zijn. 

Ik ben ook erg blij dat de leerkrachten en leerlingen van het derde en vierde leerjaar me elk schooljaar bestoken met tientallen vragen over de gemeente en het gemeentebeleid, zodat de kinderen van Mater Dei rechtstreeks een antwoord kunnen krijgen op de kwesties die hen bezighouden.

Ik feliciteer Mater Dei van harte met de uitgave van het prachtige boek over 200 jaar veldwerk op het vlak van basisonderwijs, maar evenzeer met de realisatie van een mooi, wervend en fris schoolproject dat zekerheid én uitdaging biedt aan de ouders en kinderen die bewust voor deze school kiezen. Ik wens u alle geluk en alle succes toe voor de toekomst en bied u graag onze verdere hartelijke samenwerking aan.

dinsdag 4 oktober 2016

Nieuw reglement voor ondergrondse containersystemen voor huishoudelijk afval


Milieuschepen Kristien Goeminne (CD&V) kreeg van de gemeenteraad groen licht voor een nieuwe reglementering en tarifering rond ondergrondse containersystemen voor huishoudelijk afval.

Binnenkort wordt voor de eerste maal in Kortenberg een ondergronds containersysteem (OCS) voor huishoudelijk afval in gebruik genomen. In de bouwvergunning voor De Bareel (de vroegere rijskwachtsite op het kruispunt tussen de Leuvensesteenweg en de Stationstraat) werd de aanleg van een OCS opgelegd. Aangezien de wooneenheden en commerciële ruimten zo goed als klaar zijn, moest de gemeente de noodzakelijke reglementen omtrent het beheer en de vergoeding van zo’n OCS vastleggen. Een OCS bestaat uit verschillende ondergrondse containerterminals. Dat zijn inzamelrecipiënten voor de verschillende afvalfracties (gft, restafval, pmd, papier/karton) die voorzien zijn van een elektronisch te openen deksel, na aanbieding van een door ECOWERF gevalideerde toegangskaart. Er is ook een ondergrondse container voor glas, maar hier is geen toegangskaart nodig. Het beheer gebeurt door ECOWERF in opdracht van de gemeente.
Het principe ‘de vervuiler betaalt’ geldt, zoals voor alle inwoners, evenzeer bij het gebruik van een OCS. De ondergrondse containerterminals (OCT’s) voor gft, pmd en restafval zijn voorzien van een weegsysteem. De gebruikers van deze OCT’s betalen een gelijkaardig tarief per kilo als bij de huis-aan-huisophalingen van huisvuil. Ze betalen ook een jaarlijkse vaste bijdrage voor de kosten van het containersysteem zelf.







Afsprakennota voor vrijetijdsparticipatie van personen in armoede goedgekeurd


De Kortenbergse gemeenteraad keurde op 3 oktober 2016 een afsprakennota goed rond vrijetijdsparticipatie van personen in armoede voor de periode 2017-2019. 

Schepen van cultuur Ann Vannerem (CD&V) lichtte toe dat de Kortenberg in het kader van het Participatiedecreet een aanvraag zal indienen bij de Vlaamse overheid om subsidiëring te verkrijgen voor vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede voor de periode 2017-2019.  Dat gebeurt op basis van een afsprakennota.

Voorwaarde om een geldige aanvraag vanuit een gemeente te kunnen indienen, is samenwerken binnen een lokaal netwerk van de gemeentelijke diensten voor vrije tijd (jeugddienst, sportdienst, cultuurdienst …), het Welzijnshuis en verenigingen van personen in armoede in de gemeente.

Indien er in de gemeente geen vereniging van personen in armoede actief is, kunnen andere relevante lokale organisaties betrokken worden. Voor Kortenberg kan de groep die binnen het Welzijnshuis actief meewerkt aan de voedselbedeling hiervoor in aanmerking komen.
De lokale netwerken hebben als opdracht om de participatiedrempels voor personen in armoede binnen de cultuur-, jeugd- en sportsector weg te werken.
Wanneer een aanvraag wordt goedgekeurd, moeten de subsidies worden gebruikt voor de uitvoering van de nota. In de nota moet daarom worden geïnformeerd over de concrete manier waarop de deelname van personen in armoede aan vrijetijdsinitiatieven zal worden ondersteund en gefinancierd.




Gedeeltelijke verlegging voetweg 17 (Erps-Kwerps) principieel goedgekeurd


Op voorstel van schepen van openbare werken Bart Nevens (N-VA) keurde de gemeenteraad de vaststelling van de rooilijn en een gedeeltelijke verlegging van voetweg 17 principieel goed.  Dat gedeelte van de voetweg bevindt zich langs de Leuvenstraat in Erps-Kwerps.  Er volgt nu een openbaar onderzoek.

Na dat openbaar onderzoek zal het dossier voor definitieve beraadslaging aan de gemeenteraad worden voorgelegd en nadien zal het ter beslissing worden overgemaakt aan de deputatie van de provincie Vlaams-Brabant.


Kortenberg verzet zich tegen agressieve fusiestrategie van Vivaqua


Tot nu toe krijgt Kortenberg drinkwater van twee verschillende watermaatschappijen: Kortenberg-centrum wordt voor het grootste deel bevoorraad door IWVB (een Brusselse intercommunale watermaatschappij) en de andere deelgemeenten door De Watergroep, vroeger beter gekend als de Vlaamse Watermaatschappij (VMW).

Het gemeentebestuur ijvert reeds verschillende jaren voor een uniforme regeling voor de hele gemeente, waarbij Kortenberg-centrum zou kunnen aansluiten bij de Watergroep.  In principe kan dat vanaf 2018.

De beheersstructuur van die Brusselse intercommunale watermaatschappij is bijzonder ingewikkeld en Kortenberg heeft enkele maanden geleden, samen met enkele andere Vlaamse gemeenten die ook bevoorraad worden door dezelfde watermaatschappij, een juridische actie ondernomen om te verhinderen dat Vivaqua, de toeleverancier van het water in Kortenberg-centrum, ook nà 2018 zou kunnen beletten dat er wordt overgestapt naar De Watergroep.  Er is namelijk een intergewestelijk samenwerkingsakkoord uit 2014 dat de mogelijkheid tot uittreding uitdrukkelijk voorziet.

In een poging om te verhinderen dat de Vlaams-Brabantse gemeenten zouden kunnen uitstappen, stelt Vivaqua nu voor om een fusie aan te gaan met Hydrobru, de grootste watermaatschappij van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.  Deze agressieve strategie van Vivaqua is duidelijk een ‘vlucht vooruit’: door de fusieoperatie wil men de beheersstructuur zo ingewikkeld en ondoorzichtig maken, dat ‘ontsnappen’ niet meer mogelijk is. Bovendien zou Vivaqua door de fusie met Hydrobru worden beladen met een schuld van ca. 540 miljoen euro, die dan mee door de Vlaamse gemeenten zou moeten worden afbetaald.
Burgemeester Chris Taes (CD&V) stelde namens het college aan de gemeenteraad voor om de voorgenoemde fusieoperatie niet goed te keuren en om, indien Vivaqua toch een dergelijke beslissing zou treffen, dadelijk de nodige juridische stappen te ondernemen om deze fusie aan te vechten.  De gemeenteraad stemde unaniem met dit voorstel in.