maandag 23 mei 2011

Geraken we dat niet gewoon, géén federale regering?

Over enkele weken, op 13 juni 2011, is het precies een jaar geleden dat we met z’n allen een nieuw federaal parlement verkozen, met ingrijpend gewijzigde krachtsverhoudingen.  Sindsdien zijn er vele moeizame pogingen ondernomen om een nieuwe federale regering te vormen.  Sommige met veel show en weinig resultaat.  Andere in alle stilte, met meer inhoudelijk gewicht, maar zonder akkoord tussen de tenoren.

Geraken we dat eigenlijk niet gewoon, géén federale regering?

Paradoxaal genoeg lijkt ons land het beter te doen zonder federale regering (of eentje in lopende zaken) dan met een federale regering die over de volheid van bevoegdheid beschikt.  De begrotingsprognoses zijn beter dan verwacht, de lopende uitgaven lijken onder controle, de investeringsuitgaven zijn tot het strikte minimum teruggeschroefd, de slaande ruzies tussen de regeringspartners blijven binnen de perken, het consumentenvertrouwen stijgt, de Vlaamse regering kan gewoon verder regeren op heel wat domeinen die mensen rechtstreeks aanbelangen, de provincies en de steden en gemeenten kunnen ongehinderd hun beleidsplannen uitvoeren.   Is zo’n federale regering dan wel nodig?  En om wat te doen, dan?

Wellicht kunnen we toch niet tot in de eeuwigheid blijven rekenen op een ontslagnemende regering die er, met beperkte vleugelslag, alles aan doet om de federale staat in de interimperiode zo goed mogelijk te beheren, zonder echte bestuurskracht te hebben.

De kunstmatige coma waarin de federale regering nu haast een jaar verkeert, heeft niet alleen de patiënt, maar ook de chirurgen, de verpleegsters én de toeschouwers kennelijk volledig verdoofd. 

Een nieuwe federale regering is wel degelijk noodzakelijk om een aantal vitale overheidstaken op te nemen en uit te voeren, die niet alleen van levensbelang zijn voor het goed functioneren van ‘het land’, maar ook voor de welvaart en het welzijn van iedere individuele inwoner van de federale staat of, als men dat liever hoort, voor alle Vlamingen, Walen en Brusselaars (zonder de Duitstaligen te vergeten).

Als federaal land leven we niet in een mundiaal vacuüm waar we eindeloos tactische spelletjes kunnen blijven spelen tot er iemand de pokertafel verlaat.  Na Standard & Poor’s heeft recent ook het toonaangevende ratingbureau Fitch onze kredietwaardigheid gewijzigd van ‘stabiel’ naar ‘negatief’.  Op korte termijn heeft dat niet onmiddellijk gevolgen.  Op langere termijn kunnen de gevolgen evenwel catastrofaal zijn: als ons land op internationaal vlak zijn kredietwaardigheid verliest omwille van de aanslepende regeringscrisis en de daarmee verbonden instabiliteit, kan dat grote gevolgen hebben op financieel en economisch vlak.  Vraag het maar eens aan de Grieken, de Ieren, de Portugezen en de Spanjaarden.  Duurdere leningen op de internationale markt en speculatie tegen Belgische producten of diensten, zetten een negatieve spiraal in beweging, die bijzonder nadelig is voor de economische ontwikkeling en dus voor de welvaart van àlle onderdanen. 

Als christendemocraat ben ik bevreesd voor een dergelijke financieel-economische meltdown.  Indien we ons als verantwoordelijke bestuurders willen gedragen die bekommerd zijn om de solidariteit tussen de generaties, dan moeten we ervoor zorgen dat we geen loodzware schulden op de schouders van onze kinderen en kleinkinderen leggen door hen op te zadelen met lasten die we hadden kunnen vermijden.  Een federale regering is nodig om een efficiënt financieel beleid te voeren dat enerzijds de nodige middelen voorziet om essentiële taken te kunnen vervullen en dat anderzijds voldoende bespaart om de schuldensneeuwbal te stoppen.

Eén essentiële taak in dat verband is ongetwijfeld het betaalbaar houden van ons pensioenstelsel.  Als christendemocraat vind ik het onaanvaardbaar dat de noodzakelijke beleidskeuzes die op dit vlak gemaakt moeten worden, al zo lang vooruitgeschoven zijn, eerst uit politiek opportunisme en alcoholische euforie van een minister die geen onpopulaire maatregelen dufde te treffen, en nadien door het eindeloos aanslepen van de regeringsonderhandelingen.

Ons land heeft dringend behoefte aan een ander asielbeleid.  Als klein land in een grote internationale gemeenschap, moeten we onze solidariteit betonen met achtervolgde, radeloze mensen die uit hun land verdreven zijn en die nergens meer heen kunnen.  We moeten ons hart laten spreken en gastvrij zijn.  Maar als klein land kunnen we niet het leed van de hele wereld opvangen.  Mensen die, volgens het internationaal recht en volgens de afspraken binnen de hele Europese Unie, niet in aanmerking komen voor asiel, en die vaak zelf het slachtoffer zijn van mensenhandel en gewetenloze woekeraars, mogen niet langer de illusie opgedrongen krijgen dat ze bij ons ‘terecht kunnen’ via allerhande illegale circuits, via het niet respecteren van uitwijzingsbevelen en via het eindeloos herhalen van procedures die niet langer hun rechten beschermen, maar hun illegaliteit bestendigen.  Als christendemocraat ga ik uit van de unieke waarde en waardigheid van elke menselijke persoon en wil ik streven naar een rechtvaardige verdeling van kansen en middelen voor alle mensen op onze aardbol.  Daarom ben ik voorstander van de volwaardige opvang van asielzoekers die op objectieve basis en in verhouding tot onze draagkracht, tot ons grondgebied worden toegelaten en die vervolgens de kans krijgen om zich te integreren in onze samenleving en om zich maximaal persoonlijk te ontplooien.  Anderzijds vind ik het even noodzakelijk dat er actieve steun wordt verleend aan de ontwikkelingslanden, om ervoor te zorgen dat deze mensen hun land en hun huis niet moeten ontvluchten om elders hun geluk te zoeken.  Maar het asielbeleid (?) zoals het nu op het terrein vorm krijgt, schiet in al te veel opzichten tekort én ondergraaft het draagvlak voor een aanvaarde integratie van asielzoekers die alle kansen tot integratie moeten krijgen.

De federale staat moet dringend sleutelen aan de structuur en de werking van justitie.  Geen enkel sociaal systeem houdt stand indien de leden ervan niet de overtuiging hebben dat er bij conflicten een onafhankelijke en faire rechter optreedt, die tijdig, efficiënt en op objectieve gronden, schuld of onschuld bepaalt en een straf uitspreekt.  Dat rechtvaardigheidsgevoel is de laatste decennia geërodeerd, omdat de noodzakelijke hervormingen en moderniseringen uitblijven.  Als christendemocraat vind ik het ergerlijk dat de belangrijke hervormingen die justitieminister De Clerck had voorbereid, door de voortijdige val van de regering-Leterme niet tot uitvoering zijn gekomen en dat er ook nog geen nieuwe regering is die de cruciale methodes en middelen mobiliseert om het justitiesysteem te laten werken zoals het hoort.

Natuurlijk kan er niet ‘zo maar’ een nieuwe federale regering worden gevormd, zonder een grondige staatshervorming en zonder een nieuw federaal model dat solidariteit combineert met responsabilisering, dat overdrachten transparant en omkeerbaar maakt, dat komaf maakt met misbruiken en consumptiegedrag zonder corresponderende verantwoordelijkheid.  Dat weten we en daarover zijn we het – op Vlaams niveau althans – eens.  Maar de moeilijke institutionele hervorming kan, na een jaar verkennen, verduidelijken, vertragen en verdagen, geen excuus zijn om de essentiële taak te ontlopen die volgt nà een verkiezing: nl. een regering vormen en beleid voeren. 

De grote overwinnaars van de verkiezingen van (bijna) een jaar geleden, moeten nu aantonen uit welk hout ze gesneden zijn.  Het volstaat niet de verkiezingen te winnen.  Men moet het vertrouwen dat men gekregen heeft ook kunnen omzetten in daadkracht en beleid.  Daartoe is een compromis noodzakelijk.  De verliezers van de federale verkiezingen kunnen in dat verband suggesties doen en constructieve voorstellen voorleggen.  Maar de locomotief moet getrokken worden door N-VA en PS.

Wie uit politiek-tactische of electoraal-strategische overwegingen de deuren naar een eerbaar compromis sluit, zal niet eindeloos op begrip van de goegemeente kunnen blijven rekenen.  Zodra de politieke crisis een financiële of economische crisis uitlokt, komen de welvaart en het welzijn van vele miljoenen mensen in het gedrang.  Of men dan nog zal blijven applaudisseren, is zeer de vraag.

Als christendemocraat ben ik fier op de bijdrage die onze voorzitter, Wouter Beke, heeft geleverd tot het uitklaren van een aantal belangrijke facetten van de financieringswet, het BHV-dossier, het arbeidsmarktbeleid en de gezondheidszorg.  Hij heeft het compromis niet kunnen forceren, dat is waar.  Maar dat was ook zijn taak niet.  Hij heeft, samen met anderen, het voorbereidend werk gedaan.  Na 11 maanden zijn alle pistes nu wel stilaan verkend.  Het is nu aan de hoofdrolspelers om met de beschikbare elementen het werkstuk te voltooien.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten