woensdag 22 februari 2017

Meer transparantie. Minder verrommeling.

Politici staan de laatste weken volop in de belangstelling.  Niet omwille van hun engagement voor het algemeen belang, maar omwille van sommige buitensporige vergoedingen die enkele gemeentelijke vertegenwoordigers opstrijken in schimmige constructies van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden.

Zelf zit ik in geen enkele intercommunale.  Ik heb genoeg werk met mijn functie als burgemeester en als voorzitter van de Vlaams-Brabantse provincieraad.  Dat maakt het iets gemakkelijker om enkele gedachten te formuleren voor mogelijke oplossingen om deze uitwassen in de toekomst te voorkomen.  Ik moet dus niet voor mezelf pleiten, wel voor de vele collega’s, over de partijgrenzen heen, die zich elke dag 100% inzetten voor hun inwoners en die helemaal geen duizenden of zelfs honderden euro’s per maand ‘bijklussen’.

Eén van de redenen waarom politici in opspraak zijn gekomen omwille van hoge vergoedingen, is de ondoorzichtige en ingewikkelde structuur van sommige intergemeentelijke samenwerkingsverbanden.  Een Vlaams decreet bepaalt dat de maximum-vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen in die intergemeentelijke samenwerkingsverbanden is vastgelegd op 205 euro bruto.  Maar in sommige gevallen worden er dochterbedrijven gecreëerd die niet aan deze regelgeving onderworpen zijn en waar er geen maximum-bedrag voor zitpenningen of vergoedingen wordt opgelegd.  Het zijn dus de ondoorzichtige, niet-transparante constructies van sommige intercommunales, die ook onvoldoende democratisch gecontroleerd worden, die ervoor zorgen dat misstanden en uitwassen mogelijk zijn.

In Vlaanderen (en België) bestaan er op die manier honderden constructies die zich bezighouden met aangelegenheden die voor en door gemeenten worden geregeld.  Dat gaat van nutsvoorzieningen (gas, water, elektriciteit, telecom) over afvalverwerking en streekontwikkeling tot woonbeleid en sociale tewerkstelling.  Dat zijn uiteraard stuk voor stuk noodzakelijke opdrachten voor inwoners van een gemeente.  De vraag is alleen of daarvoor zovele honderden aparte structuren nodig zijn, met elk hun eigen bestuurders, hun eigen administratie, hun eigen directie en hun eigen personeel.

Dat leidt immers tot een grote bestuurlijke ‘verrommeling’, met schimmige structuren die soms in elkaar overvloeien, met zeer veel efficiëntieverlies en met een manifest gebrek aan effectieve democratische controle.  Het gaat vaak om dermate gespecialiseerde activiteiten, dat de bestuurders alleen maar kennis kunnen nemen van wat hen wordt voorgeschoteld en de feitelijke beslissingsmacht in handen is van een zeer beperkte groep van experten.

Natuurlijk zijn er taken die op bovenlokaal vlak moeten worden georganiseerd, omdat het voor afzonderlijke gemeenten niet doenbaar is om ze elk afzonderlijk op poten te zetten.  Waarom zou bv. elke gemeente een aparte studiedienst voor streekontwikkeling moeten opzetten, als dat zo veel beter op iets grotere schaal kan gebeuren.

En daar is een grote rol weggelegd voor de provinciebesturen.  Onder invloed van bepaalde partijen is het vandaag mode om te spreken over de afschaffing van de provincies als ‘overbodig tussenniveau’.  Nochtans: provinciebesturen worden democratisch verkozen, werken met provincieraadsleden die een bescheiden zitpenning ‘verdienen’ (niet meer dan de meeste gemeenteraadsleden), beschikken over één centrale administratie die de nodige specialisten in dienst heeft, bereiden beslissingen technisch voor in raadscommissies waarin alle partijen hun zeg hebben en hun specialisten kunnen inzetten, en moeten zich om de zes jaar verantwoorden voor hun kiezers.

Om de bestuurlijke verrommeling te kunnen aanpakken, zou het goed zijn dat de provinciebesturen een sterkere rol krijgen als dynamische streekbesturen die bovenlokale initiatieven ‘op maat’ kunnen organiseren of faciliteren, met één management, één financiële dienst, één overheadkost en een sluitende democratische controle.

Wat de huidige intercommunales (of intergemeentelijke samenwerkingsverbanden) betreft, moeten m.i. alle ondoorzichtige, schimmige boven-, onder- of nevenstructuren worden afgeschaft, moet worden nagegaan welke bestuurstaken eventueel kunnen worden overgedragen aan een hoger bestuursniveau (provincies of Vlaams Gewest), waardoor dubbele of drievoudige kosten kunnen worden vermeden, en moet ook worden onderzocht voor welk type opdrachten de taakomschrijving grondig moet worden herbekeken.

Een efficiënt en transparant ‘tussenniveau’ tussen het lokale bestuur (stad, gemeente) en het centrale bestuur (Vlaanderen) is noodzakelijk, omdat niet elke gemeente elk type van publieke dienstverlening zelfstandig kan of moet aanbieden.  In bepaalde marktspecifieke sectoren is het verantwoord de rol van een dergelijk tussenniveau te laten vervullen door een intergemeentelijk samenwerkingsverband.  Maar in vele andere gevallen is een democratisch verkozen en gecontroleerd provinciebestuur de aangewezen partner van de lokale besturen.

Is hiermee gezegd dat provincies momenteel foutloos en perfect werken?  Neen, maar de provinciebesturen zijn wel actief bezig met het verbeteren van hun interne werking en het transparant maken van hun procedures.  Daar zit toekomst in, ten minste indien men zich niet verliest in een symbolenstrijd, maar objectief nagaat op welk niveau welke taken het best kunnen worden vervuld. 

1 opmerking:

  1. Ik ben blij dat U dit publiceert , ik had geen ander standpunt van U verwacht . Voor ons , gewone kiezer, is het zo teleurstellend telkens te moeten ontdekken dat mandatarissen ,waarvan wij verwachten dat zij onze belangen verdedigen dit ALLEEN uit eigenbelang doen . Ook al proberen zij ons te overtuigen van het tegendeel.Een maatschappij van graaicultuur hoeft echt niet voor mij !!!

    BeantwoordenVerwijderen